.
Gemeenten
krijgen veel nieuwe verant-
woordelijkheden op hun bord. Zij moeten drie
complexe beleidsvelden zoveel mogelijk zien te
organiseren met gemiddeld forse bezuinigings-
doelstellingen. Ze hebben een overzicht nodig
van de wettelijke eisen en mogelijkheden, en
willen deze vertalen naar doelgroepen die
elkaar vaak overlappen. In veel gevallen komt
het neer op het verdelen van schaarsere
middelen met een claim op andere, meer op
afstand gerichte ondersteuning en verzorgings-
vormen;
.
Welzijns-/begeleidingsinstellingen
moeten meer uitgaan van zelfredzaamheid en
de inzet van directe sociale netwerken rondom
de cliënten. Vrij vertaald betekent dat dat per
ingezette professional veel minder tijd beschik-
baar is voor directe begeleiding en ondersteu-
ning. Aangezien deze diensten al onder bezui-
nigingsdruk staan, zal een deel van de actieve
begeleiding van de cliëntenvertegenwoordiging
binnen bijvoorbeeld WMO-raden of andere
participerende overlegvormen wegvallen;
.
Lokale zorgorganisaties
die mogelijk-
heden bieden voor ondersteuning van ouderen,
revalidanten en gehandicapten krijgen waar-
schijnlijk minder mogelijkheden om deze zorg
geheel zelfstandig en binnen de eigen locatie
te verlenen;
.
Jeugdzorginstellingen
zijn niet meer de
enigen die verantwoordelijk zijn voor gezins-
dossiers. In het hele veld van wijkopbouwwerk,
kinderdagopvang, onderwijs en andere gezins-
gerichte instanties is meer samenwerking en
onderlinge afstemming nodig;
.
UWV
en andere arbeidstoegeleidingsorganisa-
ties stellen in de toeleiding naar werk vaker de
vraag of iemand (nog) geschikt is voor arbeids-
participatie. De bezuinigingen op aangepast
werk en uitkeringen leiden tot meer actieve
bemoeienis in de zoektocht naar passend werk,
met name voor jongeren. Ook werkgevers gaan
meer voorzieningen treffen zoals thuiswerk-
faciliteiten en het aanpassen van taakbelastin-
gen en productienormen voor personeel met
een arbeidsbeperking;
.
Scholen
moeten bij het wegvallen van direct
controlerende ondersteuning meer zelf oog
krijgen voor vroeg signaleren van problemen
en zullen in de afstemming met hulpdiensten
met scherpere normen te maken krijgen. Zo
speelt het speciaal onderwijs vermoedelijk meer
een rol bij het regelen of coördineren van het
leerlingenvervoer.
Welke partijen hebben met de decentralisaties te maken?
Tussen risico’s en kansen
Lokale sportaanbieders zelf lijken nog
geen grote risico’s te zien in de komen-
de decentralisatiebeweging. Verwach-
ting is echter wel dat gemeenten de
door de decentralisatie noodzakelijke
forse bezuinigingen voor een deel ook
in de sportsector zullen zoeken door te
snijden in subsidies voor verenigingen
of evenementen of deze te verbinden
aan het verlenen van diensten of ac-
commodaties in het sociaal domein.
Hoewel gemeenten vaak een aardig
inzicht hebben in de mogelijkheden
van sport en bewegen voor ouderen,
gehandicapten, werklozen en andere
doelgroepen van het sociaal domein,
lijkt het belang van de sportsector
toch onvoldoende zichtbaar. Zorg- en
welzijnsorganisaties hebben eveneens
weinig kennis van de potentie van sport
voor hun doelgroepen. De verbinding
tussen sport en het sociaal domein is
niet voor iedereen vanzelfsprekend; er
lijken nog veel eilandjes te zijn. Er is be-
hoefte aan partijen die de betekenis en
rol van sport en bewegen in het sociaal
domein zichtbaar helpen maken.
Doelgroepen
De doelgroepen van de decentralisaties
zijn vaak niet in beeld bij sportaanbie-
ders:
.
Mensen met chronische lichamelijke of
psychische beperkingen en/of ziekte;
.
Kinderen en jongeren met sociale/
ontwikkelingsproblematiek;
.
Werkloze jongeren of volwassenen;
.
Andere kansarme groepen, zoals
verslaafden, ex-gedetineerden.
In totaal gaat het om ca 1,5 miljoen men-
sen die gebruik maken van de regelingen.
11
TIPS VOOR SPORT- & BEWEEGAANBIEDERS!
Laura van Dongen en Hans Hoes (in opdracht van Stimulansz, LVO en LCGW) hebben een aantal adviezen
voor sport- en beweegaanbieders.
1
Zoek aansluiting bij laagdrempelige activiteiten in de buurt, waar de doelgroep toch al naartoe komt
en voeg daar sport en beweegaanbod toe.
2
Bekijk in overleg met de sociale dienst van de gemeente of je in je vereniging bijvoorbeeld bijstands-
cliënten kunt inzetten. Betrek ze bij het vrijwilligerswerk.
3
Leg contacten met scholen en buitenschoolse opvang.
4
Geef (overlast)jongeren taken en bevoegdheden binnen je vereniging. Maak ze verantwoordelijk voor
onderdelen van je sportprogramma. Jongeren die nodig zijn, hebben geen tijd voor overlast.
5
Schakel inwoners met een uitkering in als vrijwilliger en/of leid ze op tot sportcoach.
6
Sport in combinatie met goede voeding (gezonde kantine) voorkomt obesitas.
7
Verminder de taal- en ontwikkelachterstand bij kinderen door inschakeling van een ‘buitenspeeljuf’
(of meester) in de pauzes op school.
8
Bied nieuwkomers een goedkoop “startersabonnement” aan. Laat mensen eerst kennismaken.
9
Zorg, dat sport en bewegen als onderwerp wordt meegenomen in het sociaal wijkteam. In gesprekken
met gezinnen kan hierover gesproken worden.
10
Leg contacten met zorginstellingen (zoals MEE) en schakel (met steun van MEE) licht verstandelijk
gehandicapten in voor sport en vrijwilligerswerk.
11
Leg contact met GGZ sportinitiatieven, zodat ook deze groep na verloop van tijd kan overstappen naar
de reguliere sport.
Voor meer informatie
over de inhoud van de
decentralisatie verwijzen
wij u graag door door
naar de website van de
Vereniging Nederlandse
Gemeenten (www.vng.nl)